Yiannis Ritsos
De Griekse dichter Yiannis Ritsos is geboren in Monemvasia op de Peloponnesos op 1 mei 1909, overleden in Athene op 11 november 1990. Veel van zijn werk werd vertaald, ook in het Nederlands. De gedichten Epitaphios (grafrede of dodenklacht) en de Romiosyni (Griekendom of Grieks-heid) zijn door Mikis Theodorakis gecomponeerd. Ritsos was een sociaal en revolutionair dichter. Hij is sympathisant van het verzet in de tweede wereldoorlog en sluit zich aan bij de ELAS (communistische verzetsbeweging). In 1948 tot 1952 wordt Yiannes Ritsos, samen met de zanger Mikis Theodorakis, de actuer Manos Katrakis en de dichter Kostas Varnalis, gevangen gezet op Agios Efstratios, een klein eiland bij Limnos. Tijdens het kolonelsregime wordt hij wederom gevangen gezet, nu op het eiland Gyaros, een gevangeniseiland. In 1972 wordt hij vrijgelaten onder druk van de publieke opinie. In 1989 verscheen zijn laatste gedichtenbundel “Momentopnamen”.
|
Kyklamino Gedicht van Yannis Ritsos
Cyclamen, Cyclamen
|
Uit de Romiosyni:
Ze gingen zitten onder de olijfbomen in de namiddag
ze zeefden het grauwe licht
tussen hun dikke vingers
ze zetten hun kogeltas neer en overdachten
hoeveel smart er gekleefd zat
op het pad van de nacht
hoeveel verdriet in de knop van de witte malve
hoeveel dapperheid in de ogen van
het blootsvoets kind dat de vlag draagt.
Vertaling: Guido Demoen
Deze bomen voelen zich niet goed met minder hemel,
deze stenen voelen zich niet goed onder de vreemde voetstappen,
deze gezichten voelen zich alleen maar goed in de zon,
deze harten voelen zich alleen maar goed in de gerechtigheid.
Dit landschap is hard als het zwijgen,
het drukt zijn zwartgebrande stenen tegen zijn hart,
drukt naar het licht zijn verweesde olijven en zijn wijnranken,
drukt zijn tanden opeen. Er is geen water. Alleen licht.
De weg loopt verloren in het licht en de schaduw van de omheining is ijzer.
Versteend zijn de bomen, de stromen en de stemmen
in het kalkwit van de zon.
De wortel stoot op het marmer. De bestofte struiken.
De muilezel en de rots. Ze hijgen. Er is geen water.
Allen hebben dorst. Jaren reeds.
Allen kauwen een mondvol hemel bovenop hun bitterheid.
Hun ogen zijn rood van slapeloosheid,
een diepe lijn staat gegrift tussen hun wenkbrauwen
zoals een cipres tussen twee bergen bij zonsondergang.
Hun hand zit gekleefd aan hun geweer
hun geweer is het verlengstuk van hun hand
hun hand is het verlengde van hun ziel –
op hun lippen trilt hun woede
en ze dragen hun verdriet zeer diep in hun ogen
als een ster in een kuiltje vol zeezout.
Als ze hun vuisten ballen, is de zon er zeker voor de wereld
als ze glimlachen, vliegt er een kleine zwaluw
uit hun wilde baard als ze slapen, vallen er twaalf sterren
uit hun lege zakken als ze sneuvelen, trekt het leven
de helling op met vlaggen en tamboeren.
Romiosyni en 18 kleine liederen van het bitter vaderland
Vertaling: Guido Demoen
Uit de Epitaphios:
WHERE DID MY BOY FLY AWAY (POU PETAXE T’AGORI MOU)
Son, my flesh and blood. marrow of my bones, heart of my own heart,
sparrow of my tiny courtyard, flower of my loneliness.
Where did my boy fly away? Where’s he gone? Where’s he leaving me?
The bird-cage is empty now, not a drop of water in the fonnt.
Whatever made your dear eyes close and you are blind to my tears?
How are you frozen in your tracks and deaf to my bitter words?
Vertaling: Amy Mims
Griekse gedichten Monemvasia Peloponnesos Griekse cyclaam
© 2005 – 2016 Ecogriek sitemap disclaimer